© Foto's: Cedric Loury

Naam: Breedvinkarper of Breedvinmolly.

Wetenschappelijke naam: Poecilia latipinna.

Synoniemen: Mollienesia latipinna, Mollienisia latipinna, Poecilia multilineata, Poecilia lineolata, Limia poeciloides, Limia matamorensis.

Oorsprong: Zuid-oosten USA.

Biotoop: Centraal-Amerikaans.

Geslachtsonderscheid: Mannetjes hebben een tot gonopodium (geslachtsorgaan) omgevormde vin onderaan de buik. Verder is het mannetje kleurrijker dan het vrouwtje.

Temperatuur: 22 - 26 graden Celsius.

pH: 7 tot 8.

GH: 15 tot 35.

Licht: Matig tot veel.

Beplanting: Dichte beplanting met wat open zwemruimte. Bij gebrek aan groenvoer en/of algen willen ze nog wel eens zachte planten aanvreten.

Bodembedekking: Zand of grind. Wat stukken (kien)hout, stenen of takken worden zeker ook op prijs gesteld.

Stroming: Normaal.

Leeftijd: 5 jaar.

Lengte: 10 cm.

Voedsel: Droogvoer, plantaardig voer en diepvriesvoer.

Aquariummaat: 120 cm.

Waterlaag: Midden.

Karakter: Zeer vreedzaam.

Aantal: Paartje.

Geschikt voor: Beginners met enige ervaring.

Geschikt voor gezelschapsaquarium: Ja.

Draagtijd: 3 tot 4 weken.

Bijzonderheden: Er zijn inmiddels vele kweekvariëteiten van deze vis, ze zijn er in het goud, rood , marmer, zilver, dalmation en copper green. Ook zijn er diverse vinvariëteiten en er komen er steeds meer bij.

Deze soort lijkt erg veel op Poecilia velifera (Zeilvinkarper) maar is iets kleiner. Het belangrijkste verschil is de rugvin van het mannetje. Bij de Breedvinkarper is deze ronder aan de punten. Waarschijnlijk zijn er vele kruizingen tussen de beide soorten.

Kweekinfo: Het kweken met de Breedvinmolly is zéér makkelijk en ze stellen aan het water verder geen eisen.

 

Het zijn levendbarende vissen die dus geen eitjes leggen maar gelijk levende jongen krijgen, zogenaamde eierlevendbarende vissen. Na de geboorte kunnen de jongen gelijk voor zichzelf zorgen. De draagtijd is 3 tot 4 weken, afhankelijk van de temperatuur. Er kunnen 10 tot 60 jongen geboren worden.

 

Geen van beide ouders zal voor de jongen zorgen en als ze de kans krijgen eten ze de eigen jongen gewoon op. Wil men dus graag zoveel mogelijk jongen overhouden dan kan men het zwangere vrouwtje beter apart in een kweekbakje zetten en na de bevalling verwijderen. Net voor het werpen ziet men in het zwarte gedeelte van de buik puntjes zitten. Dat zijn de oogjes van de ongeboren jongen en duid erop dat ze binnenkort zullen worden geboren.

 

Men kan ook rustig de natuur zijn gang laten gaan, zorg dan dat er voldoende planten en drijfplanten zijn waar de jongen zich tussen kunnen verstoppen. De sterksten blijven dan over en zullen uitgroeien tot volwassenen. De jongen kan men grootbrengen met stofvoer, fijngewreven droogvoer of Artemia-naupliën.